Niet zo heel veel vlinders dit jaar. Vorige week zagen we op enig moment zeker 13 witjes tegelijk, vandaag stuk minder. Vrijdag, zaterdag en vandaag was de nationale tuinvlindertelling. Rond half 1 telde ik een kwartiertje.
Kampioen was de dagpauwoog, 9 stukje op de twee budleija’s; verder 3 kleine koolwitjes; 1 groot koolwitje; 1 geaderd witje in de serre, 2 bonte zandoogjes, 1 boomblauwtje en 1 atalanta.
Ook bij de landelijke telling was de dagpauwoog dit jaar de meegetelde. Vorig jaar was het de atalanta.
Helenium , of zonnekruid, is een Noord-Amerikaans plantengeslacht dat hoort tot de familie van de asterachtigen. Er zijn ongeveer 40 soorten: éénjarigen, tweejarigen en vaste planten . Het zijn prachtige late zomer –en herfstbloeiers met grote bloemhoofden met een centrale kegel van schijfbloempjes en grote -soms iets afhangende- straalbloemen. In gele, rode en oranje tinten.
De meeste overblijvende soorten zijn zeer goed winterhard. Een zonnige en vooral open standplaats in een goed doorlaatbare, vochtige grond is gewenst. Erg geliefd door bijen.
Eerder verloor ik enkele soorten helenium in de tuin doordat ze te veel omsloten werden door andere planten. Het volgende voorjaar kwamen ze dan niet meer door de slakkenvraat heen, beschaduwd als de jonge uitlopers waren door de omringende planten. Ik pot in het voorjaar, als de eerste scheuten verschijnen, deze dan ook eerst even op. Om ze in potjes, ver van de slakken, sterker te laten worden. En dan daarna weer in de grond.
De grootste bos die we nu hebben is mooi zichtbaar vanaf de bank binnen. De bos is nu groot genoeg om zichzelf in stand te houden en staat vlak aan de rand van de oprit. In het voorjaar kijk ik wel elke dag even of er nog slakken in de buurt rondkruipen. Die gaan dan verhuizen naar de andere kant van de greppel in de achtertuin.
Vorig weekend heb ik de weelderige waterplantengroei in de vijver uitgedund. Vooral flinke bergen van het aarvederkruid, een zuurstofplant die het vijverwater prachtig helder houdt maar zo snel groet dat er bijna geen vrij wateroppervlak te zien is. Leuk om her en der wat dieper in het heldere water te kunnen kijken. Nu zijn ook de rozetten van de krabbescheer weer wat vrij gekomen. 24 uur laten uitdruipen op het bruggetje zodat de meeste beestjes eruit kunnen kruipen. Dinsdagochtend deed ik de planten in grote plastic zakken en bracht ik ze in de fietskar naar Willie. Voor haar loopeendjes, die weer dolenthousiast waren.
Een van de poezen van de buren twee huizen verder op heet Wolfje. Hier in de tuin steeds aan het sluipen, naar libellen, zweefvliegen, dwarrelende blaadjes. Alles wat beweegt, ook vogeltjes natuurlijk. Een keer had hij bijna een tortel, maar die is ontsnapt. Een mooi cypers katje, maar nog wat voorzichtig. Nog niet heel mooi op de foto gekregen (foto 1). Valt wel op dat hij hele grote voeten heeft, dus wordt wellicht een hele grote kater. Sinds kort heeft hij een zwart vlooienbandje om.
En toen viel ons pas op dat er nog een ander cypers katje in onze tuin rond loopt. Erg nieuwsgierig (we noem haar Aagje), en niet weg te slaan bij de vijver. Kikkers vindt ze reuze spannend. Nieuwsgierig en niet bang.
Ware kunstwerkjes, de vleugels van de libelle. Met ragfijne lijntjes tussen de verschillende vliesdunne vlakjes. Bij deze libelle zijn de vlakjes bijna kleurloos, wel een ietsje ‘matglas’, bij andere soorten zijn ze een beetje bronsachtig. En bij de beekjuffer-man donkerblauw tot zwart.
Wat was het (foto 1), vroeg ik in een eerdere blog. De voelspriet van een Atalanta. Dit exemplaar zit heerlijk te smullen van de bloemen van de vuurdoorn die tegen de zuidmuur bij ons staat. Mooie schaduw van de vlinder op de muur. Of foto drie zie je nog een klein beetje blauw in de tekening van de vlinder.
Door in je tuin bloemen en planten neer te zetten waar veel insecten op af komen, help je de biodiversiteit een handje. En bijna geen betere plant in deze tijd van het jaar (en een groot deel van de zomer) dan tuingeraniums! Op een zonnige eind mei-dag, rondje tuin, en bingo.
Beestjes bij de vleet. Op tuingeraniums. In de loop der jaren hebben we er toch een heel aantal bij elkaar verzameld. De geraniums bedoel ik. En de insecten, die komen vanzelf.
Een klein exemplaar van een kardinaalsmuts in onze tuin zat vol met spinsel waarin tientallen rupsjes rondkropen. Grijs met zwarte stippen. Ah, dacht ik. Die herken ik. Al eerder zoiets gezien in de meidoornhaag (op kleine schaal). Het is natuurlijk de ‘kardinaalsmuts- stippel mot’! Hoe ziet die er uit, als mot? Nou zo.
Stippelmot.
De rups nog even door de Obsidentify-app gehaald. Meidoornstippelmot dacht de app, of de appelstippelmot, maar niet de kardinaalsmutsstippelmot. Hmm. welke zou het dan zijn? Op wikipedia staan verschillende stukjes over stippelmotten. En ook dat de meidoorn- , appel- , wilgen- , en kardinaalsmutsstippelmot alleen door nauwkeurig microscopisch onderzoek van de genitaliën uit elkaar gehouden kunnen worden. Dat is in vlindervorm.
Hoe zit het met het rupsenstadium? Kun je ze dan uit elkaar houden? Daar zijn de verschillende teksten niet helemaal eenduidig over. Ik neig naar de meidoornstippelmot, als ik wat plaatjes kijk. Weer vreemd is dat de kardinaalsmuts niet als waardplant voor de meidoornstippelmot wordt genoemd. En dat weet ik wel zeker: de inmiddels geheel kaalgegeten struik is een kardinaalsmuts. En de rupsjes zijn nu ook verdwenen (ergens verstopt om te verpoppen).